Summer in May
pièce en forme de poire

In de klassieke muziek hebben composities altijd een vorm. Bijvoorbeeld: liedvorm, sonatevorm of rondo. Eric Satie  schreef zijn composities zonder vorm, laat staan met een klassieke vorm. Toen een van zijn vrienden vroeg of hij een  keer een stuk met een vorm wilde schrijven, kwam Eric Satie in 1903 met de compositie 'Trois morceaux en forme de poire' (drie stukken in de vorm van een peer). Het notenbeeld had namelijk een peervorm.
De compositie 'summer in may', die ik schreef in de bijzonder warme meimaand van 1998, heeft ook een dergelijk notenbeeld. Oorzaak hiervan is dat de tweede vier maten een spiegeling zijn van de eerste vier:

In deze compositie ben ik uitgegaan van het derde uur van de toonklok. Het derde uur bestaat uit kleine secundes en kleine tertsen. Door de drieklanken op elkaar te stapelen, een transpositie van de drieklank bovenop de drieklank, ontstaan de volgende harmonieën:

Er ontstaan vijfklanken die bestaan uit stapelingen van kleine secundes en kleine tertsen.
De compositie is lineair geschreven, dat houdt in dat de melodie belangrijker is dan de harmonie. Lineair is afgeleid van lijnen en de lijn waarbij het hierom gaat is de melodie in relatie tot de bas. Er ontstaat een toonladder die bestaat uit kleine secundes en kleine tertsen, alleen blijft er dan een grote terts over. Deze terts wordt op dezelfde manier gevuld met een  kleine secunde en een kleine terts.
Een andere manier om dit benaderen is die van Nicolas Slonimsky in het boek "Thesaurus of scales and melodic patterns". Slonimsky deelt het octaaf op in gelijke delen, en maakt vervolgens een indeling binnen de intervallen die ontstaan. Door bijvoorbeeld het octaaf in vier gelijke delen te verdelen, ontstaat een verminderd septimeaccoord (een stapeling van vier kleine tertsen). Door vervolgens binnen deze kleine tertsen steeds een kleine secunde te laten volgen door een grote secunde ontstaat een octotonische toonladder.
In Summer in may heb ik het octaaf steeds in drieën gedeeld, waardoor een stapeling van drie grote tertsen ontstaat. Binnen deze grote tertsen heb ik vervolgens steeds een kleine secunde laten volgen door een kleine terts.
Hierdoor ontstaat bijvoorbeeld over het eerste accoord (Gmaj7+5) de volgende toonladder:

De grote tertsen zijn vertegenwoordigd door open noten; duidelijk is te zien dat deze het octaaf in drie gelijke delen splitst. Tussen deze open noten verdeelt de dichte noot de grote terts vervolgens weer in een kleine terts en een kleine secunde. Zo ontstaat een toonladder die verwantschap heeft met de zigeunerladder, de blues en de octotonische ladder. Door in de improvisatie vast te houden aan deze intervallen wordt de specifieke kleur van deze compositie ook in de soli  vastgehouden.